Als het aan Van der Staaij van de SGP ligt wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling namelijk helemaal afgeschaft. Het voorstel lag tot vorige maand ter consultatie. Hoogste tijd om de thans geldende voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) te bespreken en het door Van der Staaij ingediende initiatiefwetsvoorstel.
voorwaardelijke invrijheidstelling
Nu kennen we de voorwaardelijke invrijheidstelling, die is verankerd in artikel 15 Sr. De veroordeelde kan onder voorwaarden vrijkomen bij onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vanaf 1 jaar. Er gaat 1/3 van de straf af, nadat tenminste 1 jaar van de straf is ondergaan. Dus in het geval een verdachte bijvoorbeeld een gevangenisstraf van 18 maanden krijgt opgelegd, dan is de v.i. 2 maanden en moet de veroordeelde 16 maanden zitten. Bij een gevangenisstraf van 2 jaar of meer, gaat er 1/3 deel af over de volledige gevangenisstraf, waardoor de veroordeelde 2/3 deel van zijn totale straf uit dient te zitten. Als er meerdere gevangenisstraffen zijn opgelegd, dan geldt dat alle straffen bij elkaar worden opgeteld en daarover de v.i. wordt berekend.
De officier van justitie is aangewezen om voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke veroordeling. Naast de algemene voorwaarde dat er geen nieuw strafbaar feit mag worden gepleegd, kunnen er ook bijzondere voorwaarden worden gesteld aan de invrijheidstelling. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een training of een locatieverbod. Deze voorwaarden gelden gedurende de proeftijd. Deze proeftijd is gelijk aan de duur van het strafrestant, met een ondergrens van 1 jaar. Uiteraard zijn er altijd uitzonderingen te benoemen waarbij de v.i. niet geldt. Denk hierbij aan de oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Maar ook bij tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven of minderjarige verdachten is v.i. niet aan de orde.
Voorts zijn er nog situaties waarin de officier van justitie aan de rechter kan vragen de v.i. achterwege te laten of uit te stellen. Net als bij de vervroegde invrijheidstelling is dit het geval als de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen of is ontsnapt / een poging tot ontsnapping heeft gedaan in detentie. Als de veroordeelde weigert zich aan voorwaarden te zullen houden of het risico op een geweldsmisdrijf groot is, kan de officier van justitie ook hierom vragen. Ook situaties als een veroordeelde die zich niet aan de voorwaarden wil houden of waarbij langere verpleging in een TBS kliniek noodzakelijk is, vallen hieronder.
Mocht de veroordeelde zich tijdens de proeftijd niet aan zijn voorwaarden houden, dan kan de officier van justitie de veroordeelde aanhouden en bij de rechter-commissaris een vordering tot schorsing van de v.i. indienen. Vaak wordt schorsing ook vooruitlopend op een vordering tot herroeping gevorderd.
het initiatiefwetsvoorstel
Het initiatiefwetsvoorstel beoogt de voorwaardelijke invrijheidstelling af te schaffen en de mogelijkheden voor een voorwaardelijke veroordeling daarbij uit te breiden. De bedoeling is dat een veroordeelde zijn opgelegde straf volledig zal uitzitten, tenzij de rechter heeft besloten dat van zijn straf een gedeelte voorwaardelijk is. De rechter dient bij het uitspreken van het vonnis expliciet aangeeft welk deel van de straf onvoorwaardelijk is en welk deel van de straf in beginsel niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het voorstel schrijft voor dat de rechter dit duidelijk, transparant en met redenen omkleed in het vonnis moet vermelden.
Voor het voorwaardelijke deel komt een nieuwe regeling:
- Bij straffen tot ten hoogste 4 jaar geldt dat het voorwaardelijk deel maximaal 1 jaar is;
- Bij straffen vanaf 4 jaar is het mogelijk te bepalen dat ten hoogste 1/4 van de straf kan bestaan uit een voorwaardelijk deel, met een maximum van 4 jaar.
Wanneer de veroordeelde het onvoorwaardelijk gedeelte van zijn straf geheel heeft ondergaan, begint de proeftijd voor het voorwaardelijk deel te lopen. Deze proeftijd is tenminste gelijk aan de duur van het voorwaardelijk strafdeel. De proeftijd zal in beginsel ten hoogste 4 jaar bedragen. De proeftijd kan worden verlengd tot maximaal 10 jaar als er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan en daardoor een risico vormt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Sinds 1 januari 2018 is de Wet op Langdurig Toezicht in werking getreden, waarbij de rechter op vordering van de officier van justitie de proeftijd met maximaal 2 jaar kan verlengen als daar reden voor is. Deze regeling blijft van toepassing.
De proeftijd van de veroordeelde zal gepaard gaan met de algemene voorwaarde dat hij zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. Ook kunnen er bijzondere voorwaarden van toepassing worden verklaard, zoals die nader staan opgesomd in artikel 14c Sr.
Uitgangspunt volgens het voorstel is dat de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoveel mogelijk door de rechter gedaan dient te worden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen gevangenisstraffen tot 4 jaar en gevangenisstraffen vanaf 4 jaar. Bij gevangenisstraffen tot ten hoogste 4 jaar beslist de rechter over de bijzondere voorwaarden, bij gevangenisstraffen vanaf 4 jaar beslist de officier van justitie over de te stellen voorwaarden. De gedachte hierachter is dat het gedrag van een veroordeelde kan veranderen tijdens deze lange duur en het meer voor de hand ligt om dan tegen die tijd de bijzondere voorwaarden vast te stellen. Uitstel van het voorwaardelijk deel kan volgens de Memorie van Toelichting plaatsvinden bij een veroordeelde die in een tbs-inrichting is geplaatst. Een (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging kan aan de orde zijn bij een poging tot ontvluchting of onttrekking, een misdraging (veroordeling misdrijf of disciplinaire maatregel) of schending van de voorwaarden.
advies nova
De NOvA heeft het initiatiefwetsvoorstel ook bekeken en een advies uitgebracht. In dit advies wordt onder meer aangegeven dat in het voorstel geen rekening wordt gehouden met het feit dat de behoefte aan vergelding afneemt na verloop van tijd en dat ten onrechte wordt gesteld dat de v.i. vrijwel automatisch is. Verder geeft de Orde aan dat het een gemiste kans is dat de rechter niet betrokken wordt bij de oplegging van voorwaarden bij een gevangenisstraf van 4 jaren of meer en dat onduidelijk is wat de gevolgen van dit initiatiefwetsvoorstel kunnen zijn voor de strafoplegging.
strafverzwaring?
In de Memorie wordt aangegeven dat de ‘indiener niet in de eerste plaats uit is op strafverzwaring’. De aanpassingen die worden voorgesteld lijken echter toch sterk die richting op te gaan. Een op het oog beperkte aanpassing van 1/3 naar 1/4 deel maakt bij lange gevangenisstraffen een verschil van enkele jaren. En wat als achteraf, wegens gewijzigde omstandigheden, alsnog behoefte blijkt te bestaan aan een voorwaardelijk deel, terwijl dit een paar jaar eerder niet door de rechter is opgelegd? Goed punt in het advies van de NOvA.
Ook valt te lezen in de Memorie:
“Het verschil tussen de straf die door de rechter wordt uitgesproken en de daadwerkelijke straf is bijzonder groot. Het publiek lijkt te worden gesust met een forse gevangenisstraf die in werkelijkheid veel minder fors is.”
wat levert het op onder aan de streep?
Maar, mijn inziens belangrijker, wat levert het op onder aan de streep?
Feit is dat de meeste veroordeelden namelijk ook weer terugkeren in de maatschappij.
Veroordeelden die na de uitspraak per definitie uitzichtloos moeten gaan zitten, verlaten met enkel een plastic zak uiteindelijk de gevangenispoort en zijn vogelvrij.
Met dat vooruitzicht wordt het publiek in ieder geval niet gesust.
En misschien dat de huidige regeling dan zo slecht nog niet is.