Hoge Raad: vorderingen ter zake achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds vallen buiten de reikwijdte van de WHOA.
Op 1 januari 2021 is de Wet homologatie onderhands akkoord (hierna te noemen: “WHOA”) in werking getreden. Deze wet is erop gericht om door herstructurering van schulden faillissementen van in de kern levensvatbare ondernemingen zoveel mogelijk te voorkomen. De in de WHOA neergelegde regeling maakt het mogelijk een onderhands akkoord tussen een schuldenaar en zijn schuldeisers (dan wel een deel van de schuldeisers) over de herstructurering van schulden zo nodig dwingend op te leggen door homologatie (‘bekrachtiging’) van het akkoord door de rechtbank.
In de WHOA is, in artikel 369 lid 4 Fw, bepaald dat de WHOA niet van toepassing is op – kort gezegd – rechten van werknemers, voor zover die rechten voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst (‘werknemersrechten’). De rechtbank Amsterdam heeft in een lopende WHOA-procedure in een tussenbeslissing op 23 augustus 2021 aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag gesteld over de reikwijdte van dit artikel. Een prejudiciële vraag is een vraag van een rechtbank (of gerechtshof) aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. In de zaak die bij de rechtbank Amsterdam speelt heeft een onderneming aan haar schuldeisers een akkoord aangeboden en heeft het bedrijfstakpensioenfonds, zijnde één van de schuldeisers, tegen het akkoord gestemd. Het bedrijfstakpensioenfonds heeft daartoe aangevoerd dat de WHOA zich niet uitstrekt tot vorderingen ter zake pensioenpremies gelet op de hierboven beschreven uitzondering van artikel 369 lid 4 Fw, te weten dat de WHOA niet van toepassing is op werknemersrechten. Om hier duidelijkheid over te verkrijgen heeft de rechtbank Amsterdam vervolgens aan de Hoge Raad de navolgende prejudiciële vraag gesteld: is op grond van artikel 369 lid 4 Fw het bepaalde in de WHOA van toepassing op vorderingen van de bedrijfstakpensioenfondsen (in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)? Oftewel, kunnen deze vorderingen worden meegenomen in een akkoord onder de WHOA.
De advocaat-generaal heeft op 6 december 2021 over deze prejudiciële vraag een (onafhankelijk) advies uitgebracht aan de Hoge Raad. De advocaat-generaal is – kort gezegd – van mening dat de WHOA niet van toepassing is op de achterstallige pensioenpremies van bedrijfstakpensioenfondsen en deze vorderingen kunnen wat de advocaat-generaal betreft dus niet betrokken worden in een akkoord. Inmiddels is duidelijk geworden dat de Hoge Raad dit advies volgt.
Afgelopen vrijdag, 25 februari 2022, heeft de Hoge Raad namelijk uitspraak gedaan. De Hoge Raad overweegt dat een vordering voor achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds richting de werkgever correspondeert met het recht van de werknemer richting de werkgever op betaling van die premies aan het bedrijfstakpensioenfonds. Dit laatste is een recht dat voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst (in de zin van artikel 7:610 BW), zo overweegt de Hoge Raad. Indien de vordering voor achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds zou kunnen worden betrokken in een onderhands akkoord zou afbreuk worden gedaan aan het met die vordering corresponderende recht van de werknemer richting de werkgever op premiebetaling aan het bedrijfstakpensioenfonds. Afbreuk aan dit recht zou de pensioenopbouw van werknemers in gevaar kunnen brengen. Dat het bedrijfstakpensioenfonds de pensioenverplichtingen richting werknemers ook moet nakomen als de werkgever geen premies heeft afgedragen, neemt immers niet weg dat een bedrijfstakpensioenfonds wegens een te lage dekkingsgraad als gevolg van niet afgedragen pensioenpremies kan overgaan tot korting op de pensioenen of het achterwege laten van indexering van de pensioenen en dat op die wijze alsnog afbreuk zou worden gedaan aan opgebouwde rechten op bedrijfspensioen, aldus de Hoge Raad. En dus, zo oordeelt de Hoge Raad, moet worden aangenomen dat de WHOA niet van toepassing is op vorderingen ter zake achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds en kunnen die vorderingen niet worden betrokken in een onderhands akkoord als bedoeld in de WHOA.
Kortom, voor ondernemingen in financiële moeilijkheden, die in de kern wel levensvatbaar zijn, is het niet mogelijk om de achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds te herstructureren onder de WHOA. De WHOA is, aldus de Hoge Raad, niet van toepassing op de achterstallige pensioenpremies van bedrijfstakpensioenfondsen.